Roy

Laatst hoorde ik het verhaal, wellicht op muziekscholen een graag gehoorde bron van vermaak, van de jongen die zo graag saxofoon wilde spelen. Het geluid van het instrument sprak hem aan. Hoe zo’n ding eruit zag – omvang, zwaarte, aantal kleppen enz. -, daar had hij nog niet bij stilgestaan. Spelen zou hij!

Hij meldde zich aan bij de muziekschool en mocht een huurinstrument uitkiezen. Hij graaide tussen de koffers die er uitgestald lagen en spoedde zich naar huis met een Selmer Bundy. De eerste tonen had hij binnen een kwartier te pakken, niet recht, maar toch. Met een half uur les wekelijks kon hij een eind komen.


↑ Trompet merk Selmer Bundy ‘Vincent Bach’.

Tijdens de eerste les fronste de docent zijn wenkbrauwen, toen de knaap zijn troetelkind van messing liet zien en zei dat zijn saxofoon wel een heel ander geluid gaf dan wat bijvoorbeeld Coleman of Dexter liet horen. Maar daarvoor betaalde hij zijn docent, niet waar? De beste man moet hebben gedacht dat iedere betalende leerling er een was en onthield zich verder van commentaar.

Om het samenspel te ontwikkelen begon de jongen een klassiek duo met een harpiste, daarna een trio voor lichte muziek met bassist en gitarist, later een kletschmercombo met violist erbij. De jazz kwam later wel, want hij had zijn pad van evolutie zorgvuldig uitgestippeld. Be- en hardbop schud je niet één-twee-drie uit de mouw.

Het was hem wel opgevallen en het ging hem steeds meer ergeren dat elke keer, wanneer hij zich bij een nieuwe groep aanmeldde, zijn muzikale collega’s gniffelden en hun wenkbrauwen optrokken, als hij zijn saxofoon uitpakte. De grootsten der aarde speelden toch ook op zo’n toeter?

De waarheid werd hem pas duidelijk, toen hij aanschoof bij een big band en niet vooraan kwam te zitten, maar helemaal achteraan moest staan tussen de trompettisten. De arme jongen had al die tijd zich bekwaamd op een trompet. Ik weet niet wat erger is: het eeuwige geworstel met rampzalige rieten op de saxofoon of de aambeien als resultaat van het persen van de lucht langs drie ventielen.


↑ Roy Hargrove (foto: thecabot.org)

Nu even iets ernstigs. Roy is dood. Hij overleed afgelopen 2 november in een ziekenhuis in New York aan hartfalen. Zijn pomp wilde niet meer na de zoveelste aanslag op zijn nieren, naar zeggen door overmatig drugsgebruik. De laatste tijd was een bezoek aan het ziekenhuis voor hem gangbaarder geworden dan het betreden van een podium. Roy is 49 geworden.

(Om de volgende stukken te kunnen beluisteren moet je device over o.a. Spotify beschikken.)

Normaal gesproken wordt hier uitgebreid aandacht geschonken aan saxofoons en saxofonisten, maar vandaag is ons inkt gewijd aan trompettist Roy Hargrove (1969-2018). Hij speelde al de sterren van de hemel, toen hij nog op de middelbare school zat en ontdekt werd door die andere grootheid, Wynton Marsalis. Op zijn twintigste bracht hij zijn eerste album uit (Diamond in the Rough, 1990). Het onderstaande stuk getuigt nog van pure bebop.


↑ Roy Hargrove speelt ‘Wee’ (Diamond in the Rough, 1990).

Zijn stijl van spelen schijnt niet te vangen te zijn op één stroming. No-nonsense en ook weer neo-hardbop is wat je bij Roy hoort. Hij mocht samen met Michael Brecker en Herbie Hancock een live album maken (Directions in Music, 2002) dat prompt een Grammy won (dat deed hij als ‘leader’ eerder met zijn Latin album Habana in 1997).


↑ Roy Hargrove, Michael Brecker en Herbie Hancock spelen ‘My Ship’ (live tijdens Jazz Baltica 2002).

De andere kant van hem is wat de kenners ‘new classic soul’ noemen. Je kunt hem ook horen spelen op albums van soul singers als D’Angelo en Erykah Badu en rapper Common. Zijn bijnaam was ‘Young Lion’. Een voorbeeld van de ‘soul’ die hij speelt, kun je hieronder beluisteren.


↑ RH Factor speelt ‘Crazy Race’ (Distrations/Nothing Serious, 2006).

Het mondstuk tegen de lippen en schuiven met de ventielen. Het is knap genoeg om dan de juiste toon onmiddellijk te raken, want voor een octaaf hoger zul je moeten overblazen. Dat komt bij de gemiddelde trompettist eigenlijk nooit zuiver eruit. Dat is waarom ik naar oordoppen verlang, wanneer ik tijdens partijtjes amateurcombo’tjes tegenkom of op een dorpsplein een big band hoor (en daarom liever: zie) spelen.


↑ Roy Hargrove speelt met zijn Quintet ‘Soulful’ (live op KNKX Public Radio).

Bij Roy hoeft dat niet: elke noot is een regelrechte parel. Zuiver en een en al ziel. Iemand daarboven had schoon genoeg van al dat geblaas op bazuinen door schattige serafijnen en riep Roy tot zich.

Misschien had ikzelf wel ooit trompet wil spelen, maar ik greep mis en dook een saxofoon op. Gelukkig maar, met drie ventielen drie-en-een-half octaaf bereiken is aan mij niet besteed. Je zou er haast een multidimensionaal gevoel voor moeten hebben, want het is als dammen tegenover schaken. Stel je eens voor: met slechts drie kleppen (i.p.v. 23, inclusief hoge F#, exclusief twee octaafklepjes) de sax bedienen en al die noten spelen!

Ach, sax, trompet of neusfluit, wat maakt het uit? Geluid zal er zijn. Mijn buurman (een andere, niet die uit een vorig artikel) liep eens bij ons binnen en gaf mij een compliment: “Wat speel jij mooi trompet!”

Nardis

Op jazzmuziek wordt niet gedanst. Beter gezegd: sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw wordt er niet meer gedanst op jazzmuziek. Tot dan toe ging het grote publiek naar de danshallen, waar de ruimte gevuld werd met de klanken van een dansorkest. Met de komst van de kleinere bezettingen en de introductie van bebop en hardbop raakte het dansen uit de mode en werd jazz luistermuziek.

De jazz verloor daarop in de jaren ’60 de slag om populariteit met de popmuziek, die grotendeels wél dansbaar was. Dat is in wezen vreemd, want 4/4 en 3/4 ritmes vormen het overgrote deel van de standards in de jazz. Toch moet ik bekennen: zou ik tijdens het spelen plotseling een danspaar voor m’n neus zien, het soleren zou mij stroever afgaan.

Van dansen moet je überhaupt houden. Als kleine jongen kwam ik op de zondagmiddag over de vloer bij een schoolmaatje, bij wie ze thuis een televisie, de eerste in de straat, hadden. De beelden kwamen niet verder dan tinten in zwart-wit. Speciaal voor de moeder stond het apparaat afgesteld op een zender met danswedstrijden. Zij was verzot op dansen.

De vader had daar andere gedachten over. Als zij de keuken inliep om voor ons een pot thee te zetten, draaide hij het geluid weg en de danspasjes, verstoken van de bijpassende geluiden, veranderden in vreemde stuiptrekkingen (vooral bij de cha-cha-chá en de tango), wat bij hem een onbedaarlijk lachen uitlokte dat in de keuken goed te horen was geweest. Een aantal jaren later bleek dat hun huwelijk sterk had geleden onder deze zondagmiddagen.

Ik weet niet hoe het komt, maar als ik naar ‘Nardis’ luister, doemt voor mij onmiddellijk het beeld van een danseres op. Zwierig en oriëntaals, zoals Salome die naast het vers afgehakte hoofd van Johannes de Doper voor koning Herodes haar sensuele passen maakt.

Zo klinkt de standard:

Mijn versie van ‘Nardis’ (170 bps).

Het stuk is geschreven door Miles Davis in 1958 en werd door Julian ‘Cannonball’ Adderley op zijn album Portrait of Cannonball vastgelegd. Miles zelf heeft zijn eigen stuk nooit op de plaat gezet.


↑ Miles Davis’ ‘Nardis’, C-versie (Real Book vol. I, pag. 316).

Het nummer dateert uit de periode dat Miles Davis modale jazz componeerde. Thema’s zijn minimalistisch en uitgebreide akkoordenschema’s ongebruikelijk. Nummers als ‘Blue in Green’, ‘All Blues’, ‘Freddy Freeloader’ zijn fraaie voorbeelden hiervan. ‘So What’ met een riff en slechts twee akkoorden (Dm7 en Ebm7) spant in zijn eenvoud de kroon.

Op het eerste gezicht lijkt ‘Nardis’ niet te voldoen aan de voorwaarden van modale jazz. Het bevat een akkoordenschema met in het B’tje een slordige 2-5-1 progressie en heeft zelfs een melodie. Bij nader beluisteren bestaat die melodie hoofdzakelijk uit verfraaiingen rond de noten E en B. Toch modaal?

Als het nummer op zich al intrigeert, dan zeker de titel ervan. Waarop slaat ‘Nardis’? De zoekmachine van Yahoo: “‘Nardis’ is a tune originally written by Miles Davis. It means nothing. It is backwards for Sidran, the last name of a musical associate of Miles.” Dit klinkt te simpel, want als pianist Ben Sidran (over hem later meer) is bedoeld, lijkt dit vergezocht, want deze was pas 14 jaar oud, toen Miles zijn nummer componeerde, en de twee kenden elkaar (nog) niet.

Een poging verder brengt mij op het spoor van de Dick Van Dyke Show, een uit de VS overgewaaid, wekelijks terugkerend evenement op de Nederlandse zwart-wit-beeldbuizen. De aftiteling van het programma vermeldt meer dan eens dat de dames Nardis Clothes dragen (bron: flashbackdallas.com).


↑ Kledinglijn van Nardis of Dallas (copyright myvintagevogue.com)

De hierboven aangehaalde bron is een van de zovele pagina’s met complottheorieën over de JFK-moord en moet tot waakzaamheid manen. Vermakelijk is de kost wel. Een zekere Ben Gold heeft een kledingfabriek van een zekere Joe Sidran (= Nardis) opgekocht en florerend gemaakt. Als werknemers worden Abraham Zapruder (ja, die van het Kodakchrome-filmpje) en Jeanne LeGon genoemd. Die laatste was bevriend met een zekere Lee Harvey Oswald.

Hier haak ik af. De fashion connection tussen de Dick Van Dyke Show en de Kennedy Assassination is voor mij iets oncontroleerbaars. Misschien brengen de laatste en recentelijk vrijgegeven 3000 FBI-documenten hierover meer aan het licht.

De keuze om een jazz standard ‘Nardis’ te noemen naar een kledinglijn is niet ondenkbaar. Miles kon echter niet op het idee zijn gekomen door het zien van de Dick Van Dyke Shows. Die werden pas vanaf 1961 uitgezonden. Dood spoor dus. Laten we maar naar het stuk luisteren. De moederversie stamt van Cannonball Adderley. De trompettist is daar Blue Mitchell.

(Om de volgende nummers te beluisteren moet je device over Spotify beschikken.)


↑ ‘Nardis’ door het Julian Adderley Quintet (Portrait of Cannonball, 1958).

Miles heeft zijn creatie dus nooit op vinyl laten vastleggen. Of hij het zelf ook ooit live heeft gespeeld, weet ik niet. Wie dat wel uitvoerig deed (vastleggen en voor publiek spelen) was pianist Bill Evans. Op een of andere manier valt het stuk bovengemiddeld vaker in de smaak bij pianisten dan bij andere instrumentalisten.


↑ Bill Evans’ versie van ‘Nardis’ (Explorations, 1961).

Stephan Abel (tenor sax), Lutz “Hammond” Krajenski (Hammondorgel), Matthias “Maze” Meusel (drums) en Olaf Casimir (bas) vormen het Hidden Jazz Quartett. Een reggae interpretatie voor de liefhebber.


↑ ‘Nardis’ door het Hidden Jazz Quartett (Raw and Cooked, 2016).

Miles’ stuk leent zich voor vele stijlen. Hier volgt een Latin versie. Op tenor sax horen we Steve Eisen.


↑ ‘Nardis’ door James Sanders & Conjunto (Jacaranda Jazz Club, Chicago, 11 juli, 2008).

De meest recente versie die ik van het nummer ken, is die van Xavier Thollard. Hij is na Bill Evans de zoveelste pianist die het op zijn repertoire heeft staan.


↑ ‘Nardis’ door het Xavier Thollard Trio (Nardis, 2017).

Terug naar m’n oorspronkelijke zoektocht. De meester zelf geeft uitsluitsel over de herkomst van de naam van zijn boreling. Het is vastgelegd in een interview dat pianist, tevens journalist, Ben Sidran, hem afnam. Dat was in zijn huis in Malibu, California, op 30 januari 1986:

B. I’ve got one more question for you. The song ‘Nardis’, how did you happen to name it ‘Nardis’? Do you remember?
M. No, I can’t remember. It might have something to do with nuclear.
B. That’s a long time ago, I guess.
M. I know I did it for Cannonball. I think, I just liked the name. What does it mean?
B. I don’t know, but it’s my last name backwards.
M. You’re kidding. I don’t know, but that’s a nice name!

↑ Het slot van Ben Sidrans interview met Miles Davis (copyright soulandjazz.com).

Nu weten we het.

Flintstones

Ik weet dit keer niet zeker hoe te beginnen. Het zien van een aflevering van de ‘Flintstones’ (Wilma…!) bracht mij op het idee het over mijn eerste kennismaking met een vierwieler te schrijven of… is de aanhouding van mijn buurman die met zijn Jaguar XE cabriolet de snelheidslimiet op een rondweg vorstelijk heeft overschreden, een smeuïger aftrap?


↑ Barney, Fred, Betty en Wilma (vlnr) in de ‘Flintmobile’.

Laten we het houden bij mijn jeugdherinnering, want dat betreft een karretje dat in de buurt komt van Freds ‘Flintmobile’. Het was eind 1961 en mijn vader en moeder waren met hun zoontje een week op vakantie in Singapore. Het verblijf was min of meer gedwongen, want het bleek de enige route naar het nieuwe vaderland. Een paar dagen wachten en de KLM zou ons definitief scheiden van het continent waar wij geboren zijn.

Vader zorgde er wel voor dat het beiden van de tijd niet tot verveling leidde en liet ons alle hoeken van de metropool zien. Het hoogtepunt was voor mij een soort van kermisattractie midden in de stad, waar een circuit was aangelegd en je met een eenvoudige skelter rondjes kon rijden. Die dingen reden op een brandstof die je bepaald niet duurzaam kon noemen, maar dat kon de pret niet drukken, want dat woord bestond toen nog niet.

Gezeten tussen de benen van mijn vader – mijn moeder stond aan de kant van de rijbaan doodsangsten uit – mocht ik het stuurwiel vasthouden en af en toe het gaspedaal flink intrappen. Aan het eind van de rit kleefde aan onze kleren een plakkerige oliedamp. De reuk staat mij nog steeds bij, evenals de twinkeling in de ogen van mijn vader die aan het gebeuren nóg meer plezier beleefde dan ikzelf.

Eind goed, al goed. Het KLM-vliegtuig landde veilig op Schiphol, onze kleren gingen in de was en het leven kreeg een nieuwe koers. Een coureur zoals mijn buurman ben ik nooit geworden.


↑ Eerste 35 seconden waarmee de ‘Flintstones’ steevast opende (productie van William Hanna & Joseph Barbera, eerste aflevering op 30 september 1960).

Pagina 100 van het Realbook volume 2 bevat de score van ‘Flintstone’s Theme’ (zó geschreven). De muziek die uit de beeldbuizen van de jaren ’60 kwam, heeft mij altijd te gehaast in de oren geklonken, maar past naadloos bij de bewegende beelden. De desbetreffende pagina in het RB heb ik steeds beschouwd als een serieuze vergissing.

Twee dingen hebben mij op andere gedachten gebracht. Ik heb eens een paar keer mogen meespelen met een stel fabelachtig goede muzikanten die… de ‘Flintstone’s Theme’ op hun repertoire hadden staan. Was het flodderstukje dan toch jazz? Toch maar eens de score erop nageslagen… en ik zag op de onderste notenbalk de woorden staan: ‘Clark Terry & His Jolly Giants’.

(Om de onderstaande muziekstukken te beluisteren moet je Spotify op je device hebben.)


↑ ‘Flintstones Theme’ in de versie (nog sneller dan het origineel) van trompettist Clark Terry (Clark Terry & His Jolly Giants, 1975).

Dat album staat vol vlammende muziek in diverse stijlen (bebop, ballads, samba…) en verdient alle aandacht. Naast Terry op trompet en flügelhorn (zijn uitvoering ‘God Bless The Child’ is ronduit prachtig) hoor je Ernie Wilkins op tenor- en sopraansax.

En de ‘Theme’? Een 32 maten AABA-compositie die uitblinkt in eenvoud. De song staat op naam van Lynn Bryson en Larry Goldberg die in dienst van de producers Hanna en Barbera diverse liedjes voor de Flintstones-serie hebben geschreven. De hoofdmelodie in de A’tjes steunt op niet meer dan de vier akkoorden Bbmaj7 – Gm7 | Cm7 – F7 om telkens twee maten. De bridge (het B’tje) is de Gershwin-progressie 6-2-5-1: D7 – G7 – C7 – F7. Er zijn natuurlijk vele substituties mogelijk; zelf speel ik de laatste twee maten vóór de bridge het liefst met de akkoorden Abmaj7 – Bbm7 | Bdim – Ab6/D.

Zelf? Ja, want sinds kort staat Freds tune ook op mijn repertoire. Waar ik graag melodieën in verschillende tempi speel, moet ik bekennen dat deze, indien snel gespeeld, het lekkerste klinkt. Een ieder oordele voor zichzelf.

Het zal het snelle tempo zijn dat de big bands aanspreekt, want het stuk is voor grote bezettingen welhaast verplichte kost. The Amazing Keystone Big Band voert de spanning extra op door de 4/4 te variëren met een 6/8.


↑ ‘The Flintstones’ in de versie van The Amazing Keystone Big Band (Live au Crescent, 2016).

Multi-instrumentalist Jacob Collier (zie bijvoorbeeld zijn ‘Hideaway‘ op YT) heeft zo zijn eigen ideeën om het vuursteenliedje nieuw leven in te blazen. Polyritmiek is zo’n beetje zijn waarmerk, onbruikbaar voor bij je spinning. Stilstaan en goed luisteren!


↑ ‘Flintstones’ in de versie van Jacob Collier (In My Room, 2016).

Laatste update over mijn buurman: na drie maanden lang door zijn vrouw naar zijn werk te zijn gebracht (zijn rijbewijs was hem ontnomen), zag de straat hem laatst weer in zijn ‘skeltertje’ voorbijsnellen.