St. Thomas

Met kinderliedjes heb ik nooit veel gehad. Misschien komt dit door de relatieve stilte waarin ik in een land ver hiervandaan ben opgegroeid. Wij waren er als houders van een Nederlands paspoort niet echt welkom meer en ik kreeg van mijn ouders mee buiten op straat en op school geen Nederlands over mijn lippen te laten komen.

Dit had zo zijn voor- en nadelen, want op het schoolplein werd aan het begin van iedere dag de nationale vlag gehesen en alle leerlingen moesten uit volle borst het volkslied zingen. ‘Laat ze niet horen dat je iets in het Nederlands zingt!’ Dat volkslied kende ik niet, want de tekst was mij vreemd. Om niet op te vallen en straf te voorkomen zette ik mijn mond open en maakte met mijn kaken ritmische bewegingen die de melodie zo nauwgezet mogelijk volgden. Voor dit examen slaagde ik in ieder geval.

Dit kunstje kwam mij later, eenmaal op Nederlandse bodem, goed van pas. We waren gehuisvest bij familie en de lagere school om de hoek had een goede naam, die vooral was gebaseerd op de kwaliteit van de muzische vakken. Er werd gezongen dat het een lust was, alleen deze nieuwe leerling kende de Hollandse hits niet. Het werd weer playbacken en ik doorliep met glans de lagere school.

Over mijn muzikale inspanningen op de middelbare school zal ik het maar niet hebben. In die tijd begon ik steeds meer naar de platen van Frank Zappa te luisteren en dat begreep de muziekleraar weer niet. Voor de rest van de muziekles hield ik mijn mond stijf dicht.

Je zou het niet zeggen, maar een van de meest bekende kinderliedjes in de jazz is afgeleid van “The Lincolnshire Poacher”. Het is een aanstekelijke mars (‘quick march’) die nog steeds vaak voorkomt op het repertoire van Angelsaksische, militaire fanfares. Officieus is het zelfs het ‘volksklied’ van Lincolnshire.

↑ Het Foden’s Nonet speelt ‘The Lincolnshire Poacher’.

Het deuntje is in Angelsaksische landen zó bekend dat de eerste maten gebruikt zijn als openingstune voor zgn. ‘numbers stations’. Dit waren radiostations op de korte golf die gecodeerde getallen uitzonden en tijdens de koude oorlog hun werk deden. Hieronder een voorbeeld van de code 0-2-5-8-8, ingeleid door de tune.

↑ Gecodeerd bericht voorafgegaan door de poacher tune.

Nu zie ik niet direct de correlatie tussen een kinderliedje en een melodie die opzweept tot de stropersjacht. Het lied heeft in ieder geval de Maagdeneilanden bereikt (een daarvan is St. Thomas) en werd populair onder de kindermeisjes. Zo zong volgens zeggen Sonny Rollins’ moeder het hem vaak voor en het deuntje is bij hem blijven hangen.

(Om de volgende nummers te beluisteren moet je Spotify op je device hebben.)

In de jazz is de mars gaan klinken zoals hieronder gebracht door Ted Heath (& his music), ‘Lincolnshire Poacher’ (Old English, 1958).

Wie uiteindelijk de eerste is geweest om de stropersmars in een calypso om te toveren, is mij vooralsnog onbekend. Zo’n eerste versie is verklankt door pianist Randy Weston onder de titel ‘Fire Down There’ (Get Happy, 1955).

Dat is een jaar eerder dan Sonny’s legendarische versie uit 1956. Sonny’s tune (zestien maten, melodie tweemaal te herhalen) ziet er als volgt uit:

Het deuntje ligt gemakkelijk in het gehoor, speelt zo weg en voor de solo’s heb je de beschikking over zes maal een 2-5-1 progressie (2x Em7 – A7 – Dm7 – G7 – C6 / Cmaj7, A7 – Dm7 – G7 – C7).

De eerste 16 maten van Sonny’s solo op de moederversie van 1956 zijn geniaal:

Hij speelt in hoofdzaak sprongen in tertsen, kwarten en kwinten. Opmerkelijk is hoe hij om de syncopen in maat 1 en 5 van de melodie in het begin van zijn solo speelt. Het naspelen hiervan is een goede oefening in ritmiek. In maten 9 t/m 12 wisselt hij dit patroon af met een riff, waarin hij in het A7- en G7-akkoord ‘scheve’ noten speelt (Bb in A7, Eb, Ab en Gb in G7). Deze vier maten zijn onmisbaar voor het idioom van iedere tenorsaxofonist. De transcriptie van zijn solo vind je o.a. hier. Wie behoefte heeft aan een instructievideo kan op YT een zoektocht wagen.



↑ Instructievideo van Sax School op YT.

Je bent een beetje saxofonist en speelt de tune natuurlijk mét Sonny’s sprongen in de eerste maten van het stuk. Joshua Redman maakt in zijn versie duidelijk dat ook hij Sonny’s inleidende maten kan waarderen.

↑ Joshua Redman, eerste maten van “St. Thomas’ (Spirit of the Moment, 1995).

Genoeg theorie, we gaan nu genieten. Voor de pianisten onder ons heb ik de versie van Michel Camilo (Thru My Eyes, 1997).

Bij toeval stuitte ik op Don Pattersons interpretatie (up tempo). Op tenorsax horen we Sonny Stitt (Don Patterson with Sonny Stitt & Donny Brook, 1970, kant 2, nr. 1).

Sonny’s klassieker staat op Saxophone Colossus (1956; eerste titel op kant 1). Een tweede versie vind je op After The Bridge (1964).

Geen capsones, iedereen aan de calypso(nes)!