Moose The Mooche

Ook ik heb weleens last van niet goed functionerende dopaminereceptoren. Het duidelijkst kwam dit tot uiting tijdens mijn studietijd. Lopend over de Breestraat kwam ik geheid langs drie boekhandels die in die vervlogen tijden aan slechts een handvol half geopende doosjes met daarin een vulpen genoeg hadden om publiek de winkel in te lokken.

Een van die klanten was ik, want ik wilde mijn onleesbaar handschrift ‘repareren’ met de aanschaf van behoorlijk schrijfmateriaal. Ja, dan was de vulpen (wie gebruikt zoiets tegenwoordig nog?) mijn ding, maar wel zo een waarop ik na verloop van tijd uitgekeken raakte. Binnen de kortste keren stond ik weer op de stoep in zo’n etalage te kijken.

 

Chemische formule van de dopamineketen.

Nu had ik vrienden die, om een andere kant van het mens zijn te belichten, last hadden van fobieën. Het schijnt dat arachnofobie geen pretje is, maar Sören, zo noem ik hem hier maar voor het gemak, onderging therapie die eruit bestond eerst kleine, maar gaandeweg, steeds in stapjes, grotere exemplaren van de soort die hem bedreigde aan te raken. Aaien draaide vaak uit op pletten, dus dat pad heeft de therapeut gelaten voor wat het was.

Is het waar dat één op de tien onder ons aan arachnofobie lijdt?

Eduard, eveneens een alias, moest van zijn begeleider minstens drie dagen in de week alle pleinen van de stad aflopen, alvorens weer bij hem te mogen aankloppen. Hij had een milde vorm van agorafobie, want in de universiteitskantine kon hij zijn angsten wel bedwingen, omdat hij er zulke leuke vrouwelijke studenten kon aanspreken (op de pleinen stokte de voorraad blijkbaar).

Wat hebben die twee met vulpennen te maken? Ik sprak ze na een tijdje en beiden gaven aan hun therapieën te hebben gestaakt. Sören had op haast wetenschappelijke wijze alle voor arachni warme plekjes in het studentenhuis waar hij woonde, in kaart gebracht en er ventilatoren geplaatst, want hij had gelezen dat de diertjes niet tegen tocht kunnen. Eduard had domweg besloten alleen beschutte straten in te slaan en een kwartier eerder van huis te vertrekken om op tijd op college te komen.

Waar mijn twee vrienden de veroorzakers van hun angsten negeerden, had ik mij aangeleerd mijn verslaving, weliswaar een milde, geen kans te geven door geen boekhandel in het gezichtsveld te krijgen. Op een stadskaart had ik vaste routes getekend, waar geen vulpen mij zou toelachen. Het dopamineprobleem was opgelost.

Ik wil maar zeggen: je hebt verslavingen en je hebt verslavingen. Ik ben nu oud en wijs genoeg en durf ervoor uit te komen. Als kleuter was ik verslaafd aan nasi teri en voor een portie hoefde ik slechts aan de vlechten van de jonge baboe te trekken. Dat getrek aan heur haar werd op den duur leuker dan de maaltijd zelf. Repatriëring van ons gezin heeft daaraan een einde gemaakt en mij van die addictie bevrijd.

Vele jaren later kwam daar de saxofoon en ik kan Benjamin Herman alleen maar bijvallen van wie ik ergens las dat ‘elke dag dat ding tussen de lippen’ hem zo’n prettig gevoel geeft. Goed, je legt het instrument af, wanneer je moe bent van de studie, maar elke dag pak je het weer op en weet dat je niet anders wil. Daar komt nog bij dat ik, geïnspireerd door Sonny Rollins, een half uur per dag lange tonen blaas en meen daar een lichte kick van te krijgen.

Nu mijn laatste kick: Moose The Mooche! Acht jaar geleden zag ik het stuk staan op pagina 247 van het Real Book deel II. Ik kende het stuk van de geluidsdragers en wilde er meteen mee aan de slag. Het werd een deceptie, het ging niet en ik kon het niet. Ik wil niet zeggen dat ik het nu wél kan spelen, maar sinds kort zijn de eerste noten er en heb ik meer notie gekregen van de opbouw van deze parel.

 

Het thema (32 maten) van Charlie Parkers ‘Moose The Mooche’.

Een goed luisteraar valt het meteen op dat de A’tjes niet gespeeld zijn, zoals de meester die bedoeld heeft. Parker bedacht in een heldere bui drie verschillende A’tjes die in de laatste 4-5 maten steeds een variatie laten zien. Ik illustreer dit hieronder aan de laatste twee maten uit elk refrein. De laatste noten D-Dis-E in maat 16 zijn passeernoten en brengen je naar het eerste akkoord (Am7) in de bridge.

Maten 7-8, 15-16 en 31-32 uit Charlie Parkers ‘Moose The Mooche’.

Het stuk is op 28 maart 1946 voor Dial Records opgenomen. We horen een piepjonge Miles Davis trompet spelen in een voor hem nog niet kenmerkende stijl. Charlie verzint de prachtigste noten. Dat deed hij overigens een paar maanden daarvoor niet op ‘Loverman’ (in dezelfde serie op Dial Records uitgebracht), want hij was toen niet ‘clean’, kon amper staan en mist na het inzetten de eerste maten van de song. 


↑ Charlie Parker, ‘Moose The Mooche’ (Dial Records, 1946).

Het stuk wordt meestal snel gespeeld, in ieder geval boven de 215 bpm. En laat het duidelijk zijn: snel gespeeld is langzaam geoefend. Bob Reynolds laat in een vlog over ‘memorising’ zien dat ook hij menig uurtje op het stuk heeft gestudeerd. Niets menselijks is hem vreemd, ook hij is niet foutloos. 


↑ Bob Reynolds over ‘memorising’ en ‘soloing’.

Er bestaat ook een gezongen versie van het stuk, gezongen door Kurt Elling op het album The Passion of Charlie Parker (2017, met op tenorsax Donny McCaslin). De song heeft daar de toepasselijke titel meegekregen ‘Los Angeles (the dealer’s song)’


↑ Kurt Elling, ‘Moose The Mooche’ in een gezongen versie (The Passion of Charlie Parker, 2017)

Natuurlijk is mijn favoriete interpretatie van de dealer’s song die van Joshua Redman, inventief en loepzuiver gespeeld, in een tempo waarvan je vingers dreigen te breken. Het staat op een van zijn vroegste albums, Wish (uit 1993).


↑ Joshua Redman, ‘Moose The Mooche’ (Wish, 1993).

Achter Moose the Mooche (het is een bijnaam) gaat Charlie Parkers drugdealer in Los Angeles schuil. Hij had een krantenkiosk, maar verdiende bij met de verkoop van andere spullen. De man belandde achter de tralies, iets wat Charlie ook overkwam, maar dan in de psychiatrische afdeling van het Camarillo State Hospital.