Oud & nieuw

Jazz is een rivier vol veelsoortige vissen, een continuüm van musici, songs, ideeën, interpretaties en meer. Jong en oud, actief of passief, er zijn er steeds meer die met jazz in aanraking komen of in hun muziekpraktijk (vaak ook onbewust) ermee te maken hebben.

Negatief gevolg hiervan is dat de term devaluatie ondergaat en een breder muziekspectrum dekt dan de ‘pure’ jazz. Het North Sea Jazz Festival bevat de laatste jaren nog maar 30% jazz in de strikte zin des woords. Hetzelfde geldt voor R&B dat van oorsprong een afkorting is voor rhythm and blues; recentelijk tegenwoordig staat deze benaming voor een fusie van (een klein beetje rhythm & blues en) dance, funk, hip hop, pop en soul.

Jong en oud, hoe verhouden zich die in de kwaliteit van de muziek in de jazz? Je kunt je afvragen of de jazz van de 21ste eeuw beter (of juist slechter) is dan die van vroeger (20ste eeuw). Een tweede vraag zou kunnen zijn of de kwaliteit van jazz te relateren is aan het genre. Nog iets: zijn jonge spelers beter (of juist slechter) dan oudere? (Feit is dat oudere spelers meer ‘vlieguren’ achter de rug hebben, wat duidelijk een steun kan zijn voor toon en techniek.) OK, we gaan onze vingers niet branden aan subjectieve vraagstellingen.

Kunnen we de vraagstelling objectiveren? Laat dit een poging zijn: vier versies van Cherokee. De lezer kan zich een eigen oordeel vormen. Per slot van rekening valt over smaak (toch het leidend principe bij luistergenot) niet te twisten.

Cherokee (‘Indian Love Song’) is een compositie uit 1938 van Ray Noble en was bedoeld als onderdeel van een kleine ‘Indian Suite’. Het stuk telt 64 maten in A-A-B-A schema. De gebruikelijke 32 maten zijn hier verdubbeld, omdat onder de lange noten van de melodie, die snel gespeeld moet worden, de ritmesectie in up-tempo speelt. De bridge bevat 4 maal een II-V-I progressie, een neerdalende lijn volgens de kwintencirkel van C#m7 naar Fmaj7. Het laatste akkoord vormt de overgang naar de hoofdtoonsoort waarin het stuk staat.

(Om de stukken te beluisteren moet je Spotify op je device hebben.)

Clifford Brown (met Max Roach, Study in Brown, 1955) gaat na een intro waarin je de indianenstam zijn dans hoort maken, in een razend tempo (320 bpm, zelfs hoger) ervandoor. Het zweet van de ritmesectie spat ervan af.

Wynton Marsalis (Standard Time Volume I, 1987) hanteert hetzelfde tempo. Waar bij Clifford Brown de drummer hoofdzakelijk op de tel slaat, is de drummer bij Wynton vele malen drukker met zijn brushes.

Christian McBride (Out Here, 2013) speelt het met zijn trio (Christian Sands op piano en Ulysses Owens op drums) nóg sneller. De bridge wordt heel effectvol als een wals gespeeld in half tempo (190 bpm).

Pat Metheeny (duet met Chris Potter op tenor sax, The Unity Sessions, 2016) lijkt rustig te beginnen, maar dit is schijn. Gitarist en tenor saxofonist spelen zonder begeleiding en die is juist zo kenmerkend voor het stuk, want up-tempo. Verderop maakt Chris Potter het ‘goed’, want zijn noten volgen elkaar in het sologedeelte razendsnel op.

Kan het nog sneller? Ja, Freddie Hubbard (Live At Blue Note Japan, 1990) zit op een tempo van zeker 360 bpm, maar of het mooi is… De meeste (amateur)bands lijden aan het euvel dat er tijdens het spel versneld wordt; de moeilijkheidsgraad van Cherokee zit hem juist in het niet laten afzakken van het tempo. Wat mij betreft slaagt Branford Marsalis (en de studenten met wie hij speelt) met vlag en wimpel in deze clinic op YT, geen voorbereide studio-opname en overdubs.