I Want To Be Happy

Word je gelukkig, wanneer je op je instrument muziek voortbrengt? Zeker is dat, als je je ongelukkig voelt, dat zijn weerslag heeft op je spel. Bij mij althans. Onderzocht heb ik hierin niets. Het is natte vingerwerk. Als ik de berichten met dit onderwerp mag geloven, komt bij wie naar muziek luistert, een allegaartje aan stoffen vrij in de hersenen, waardoor het welbevinden van de toehoorder toeneemt.

Maar ja, dat is passieve muziekbeleving. Dopaminen en endorfinen: eigenlijk hallucineer je een beetje en je voelt dat muziek je gelukkiger maakt. Dat kan ook met een rondje hardlopen of met drugs en erger worden bereikt, maar dat muziek hetzelfde effect heeft, is mooi meegenomen.

Gebeurt hetzelfde bij wie muziek maakt? Wat je leest over het drugsgebruik van bijv. Billie Holiday, Charlie Parker, John Coltrane of Bill Evans, zou doen vermoeden dat zij hun zang en spel niet voldoende achtten om tot het gewenste resultaat te komen.

Ik heb nooit de uitspraken goed kunnen begrijpen die stellen dat juist hun Weltschmerz aan de kwaliteit van hun muziek heeft bijgedragen. Wat zou het allemaal nog mooier hebben geklonken, als zij wél gelukkig waren geweest, zonder geestverruimende middelen! Nogmaals, natte vingerwerk, geen research.

Mόνον τε τὸν σοφὸν ὀρθῶς ἂν περί τε μουσικῆς καὶ ποιητικῆς διαλέξασθαι.
“Alleen de wijze kan juiste beweringen doen over muziek en dichtkunst.”
(Epicurus, Kyriai Doxai 121b)

Met het spreekwoord “een ongeluk zit in een klein hoekje” had Grieks filosoof Epicurus (341-270 vóór Christus) geen raad geweten. Bij hem zit juist geluk in een klein hoekje. Het hedonisme dat hij propageert, wordt doorgaans verkeerd opgevat. Geluk is genot en genieten doe je op een afgelegen plek zonder gestoord te worden en in het nu en hopelijk pijnloos. Daarbij is de grootste pijn in zijn ogen angst, vooral angst voor de dood (een straf van een hogere macht). Die angst is volledig ongegrond, want de dood is er, wanneer wij niet meer zijn.

Kijk, hier kan ik nog iets van opsteken. Tijdens mijn spel sta ik wel doodsangsten uit: een losspringend veertje, het afbreken van de draagriem, een naar beneden vallend plafond, aanbellende buren, allemaal dingen die reden geven tot een gevoel van onbehagen. Dat is zacht uitgedrukt. Maar zolang de straf uitblijft, moet ik maar van de lichtpuntjes genieten.

Eén op de duizend keren veer ik op, want een lick is geslaagd, de verhaallijn klopt of een akkoordenprogressie op eigen wijze geïnterpreteerd. Dan ben ik gelukkig. Dan geef ik Epicurus gelijk, want geluk vind je in het kleine en onverwachte. Wat ben ik jaloers op die gasten die het allemaal op orde hebben en de sterren van de hemel spelen. Hun geluk moet grenzeloos zijn.

Gelukkig lach ik graag en zo’n moment van geluksbeleving had ik, toen ik laatst het overlijdensbericht van Toby Rix (1920-2017) las. Begrijp mij niet verkeerd: ik lachte niet om zijn dood, die van een clown, entertainer en muzikant, maar om zijn acts waarnaar diverse advertenties verwezen. Hij speelt de niet serieus genomen artiest die met zijn eigen uitvinding volle zalen trekt: de toeterix, een soort standaard vol toeters die hun eigen stemming hebben. Het ding is zo robuust gebouwd dat hij tijdens het bespelen het regelmatig een trap geeft. Pistoolschoten en een sirene maken zijn optreden compleet.

Hilarisch is Rix’ opvatting van Joseph Haydns concert in Es voor trompet. Trouwens even goed kijken: in dat YT-filmpje wordt hij begeleid door het Willem Breuker Collectief en aan het eind schudt hij de hand van de meester. Het bekendst is hij echter om het onderstaande fragment:


↑ Toby Rix op zijn Toeterix.

Het staat niet in de afkondiging, maar Toby speelt de standard die Vincent Youmans en Irving Caesar in 1925 hebben geschreven voor de musical No No Nanette: “I Want To Be Happy”. De keuze mag raak heten, want zo te zien is niet alleen Toby, maar verder ook iedereen in de zaal gelukkig met zijn performance.

↑ Lead sheet (C-versie) van “I Want To Be Happy (Youmans & Caesar, 1925).

Dat kan niet aan de tekst liggen, want het gaat om een instrumentale versie, voorzover je een toeter een instrument kunt noemen… Die tekst… banaler ken ik ze niet:

I want to be happy
But I won’t be happy
Till I make you happy too

Life’s really worth living
When we are mirth-giving
Why can’t I give some to you?

When skies are gray
And you say you are blue
I’ll send the sun smiling through

I want to be happy
But I won’t be happy
Till I make you happy too

Het is duidelijk dat de woorden een gedachte uitspreken die bij Epicurus niet is opgekomen: voor geluk heb je twee nodig.

Velen hebben zich gewaagd aan het stuk en de vraag is, zeker in een gezongen editie: moet je het vrolijk of juist droevig spelen? Bij Elsa Armengou, de trompettiste die in de Sant Andreu Jazz Band de zangpartij op zich neemt, krijg ik de indruk dat ze niet gelukkig is met haar rol.


↑ “I Want To Be Happy” in de versie van de Sant Andreu Jazz Band.

(Om de volgende stukken te beluisteren moet je device over Spotify beschikken.)

Het jaar 1954 is in vele opzichten een vruchtbaar jaar geweest. Het bracht twee geweldenaren bij elkaar: Thelonious Monk en Sonny Rollins. De laatste was amper 24, toen de studio-opnamen werden gemaakt; dat was drie jaar voor zijn meesterwerk Saxophone Colossus.  “I Want To Be Happy” is het tweede nummer op kant A van de vinyl editie.


↑ “I Want To Be Happy” door het kwartet van Thelonious Monk en Sonny Rollins (gelijknamig album uit 1954).

Oscar Peterson, die ik toch vaker associeer met rustige mainstream jazz, schiet uit zijn slof, wanneer hij het stuk samen met Stan Getz ten gehore brengt. Het stuk, dat van zichzelf al tot snel spel uitnodigt, wordt in up-tempo gespeeld. Zowel Stan als Oscar schitteren in vingervlugheid.


↑ “I Want To Be Happy” op het album Stan Getz and the Oscar Peterson Trio (1958; opname stamt uit het jaar daarvoor).

Het spel van Stan Getz nodigt uit tot nadere studie. Een transcriptie van zijn solo (eerste keer) vind je op dit YT-filmpje. Na min. 2:33 zet Peterson zijn solo in en ik zou er nooit aandacht aan hebben geschonken, ware het niet dat ik Ben Wendel de rechterhandmelodie op zijn FB-pagina heb zien transcriberen. Als je hem dit hoort (en ziet) spelen, verbleekt iedere door Getz gespeelde noot… (Vergeet niet het geluid aan te zetten.)

↑ Ben Wendel speelt op zijn FB-pagina Oscar Petersons solo in “I Want To Be Happy” na.

Kijk naar Wendels blik, wanneer hij aan het eind z’n kunstje heeft geflikt. Hij kan zijn geluk niet op.

Is less more?

Het is niet eenvoudig zaken simpel te houden. Op de middelbare school waarop ik zat, kreeg onze klas in het nieuwe schooljaar les van een jonge natuurkundeleraar. Het was zijn eerste aanstelling en hij kón er wat van. Ik bedoel: hij zette zo’n vaart achter de lesstof dat, afgezien van een enkele bolleboos onder ons, bijna een ieder dreigde af te haken.

De beste man had ooit de ambitie een groot basketballer te worden, maar aan zijn droom kwam een eind, toen zijn rechterpink eens bij een onverantwoorde aanvalsbeweging in het mandje bleef haken. Het kleinood wees – dat kon je duidelijk zien, als zijn krijtje formules op het bord toverde – permanent in de verkeerde richting. Het duurde niet lang of iedereen op het schoolplein wist over wie het ging, wanneer de naam ‘Captain Hook’ viel.

Het gebeurde vaak genoeg dat een van ons bekende de les, voor de zoveelste keer, niet te kunnen volgen. De man hield op met schrijven, zijn ogen kregen een venijnige blik en sommigen van ons dachten een trillende beweging in zijn rechterpink te bespeuren. “Ik leg het nog één keer uit, want het is werkelijk héél simpel…” schalde het door het lokaal.

Nu was ikzelf een rustig knaapje, maar de jongen naast mij in de schoolbank blonk uit in stilte. Jan – ik noem hem voor het gemak Jan – kon goed tekenen en wanneer de les hem niet boeide, maakte hij schetsen in zijn schrift. Na het horen van “ik leg het nog één keer uit, want het is werkelijk héél simpel…” dook hij meteen op zijn papier. Het bleef niet bij schetsen alléén.

De laatste les nam onze docent afscheid van ons (hij mocht het op een andere school proberen) en Jan, ja Jan!, nam het woord. “Meneer, weet u hoe vaak u heeft gezegd: ‘Het is werkelijk héél simpel…’? Gemiddeld vijf keer per les. Dat is in totaal op drie lessen per week en 40 schoolweken zeker 600 maal.” De rechterpink trilde heftig en ik weet niet of dat kwam door verbazing over de inhoud van het gesprokene of over het onbekende stemgeluid. Jan hield voor allen duidelijk zichtbaar zijn schrift met statistieken in de lucht.

Kun je het simpel houden in de jazz? Akkoordenschema’s, progressies en substituties nodigen uit to complexiteit. De meeste nummers vergen nogal wat van de muzikant. Zelf ben ik sterk voorstander van het in het oog houden van de grote lijnen en simplificatie van de tunes. Waarom zijn er bij mijn weten zo weinig kinderliedjes in de jazz?

Neem het volgende, overbekende motiefje:

…en zet het om in een jazzy deun, een eigen brouwsel:

↑ Kinderliedje op een A-A-B-A schema van 32 maten rhythm changes.

Less = more moet Yuri Honing hebben gedacht. Als er een saxofonist in den lande rondloopt die het uitkleden van muziek tot in de puntjes beheerst, is hij het wel. In een aflevering van DWDD legt hij uit hoe Sonny Rollins hem inspireerde tot de studie van lange noten. Lange noten, meer niet. “Hallucination!” Rollins deed dat onder de Williamsburg Bridge in New York.


↑ DWDD van 16 april 2017 over Sonny Rollins.

Yuri’s noeste studie komt duidelijk in zijn werk met zijn Acoustic Quartet tot uiting. Let wel: vals aanzetten van de lange noten gebeurt met opzet… Wanneer bijna aan het einde een stilte valt, is het stuk nog niet afgelopen. Er is nog lucht over voor een paar laatste lange noten.


↑ Yuri Honing Acoustic Quartet speelt ‘Desire’ (Desire, 2015).

(Om de volgende nummers te beluisteren moet je Spotify op je device hebben.)

Eenvoud kan ook worden gezocht in basale motiefjes (zie boven). Altsaxofonist Maarten Hogenhuis laat horen hoe je met een ostinaat riffje iets moois kunt neerzetten. De bassist blijft het motiefje doorspelen, wanneer uit de sax in het B’tje alleen lange noten komen.


↑ Maarten Hogenhuis Trio speelt ‘Coko’ (Mimicry, 2017).

Van Herman ben ik geen fan, maar wat Benjamin af en toe laat horen, is toch wel fraai. Ik weet niet of hij onder een brug lange tonen heeft staan oefenen, maar het heeft er wel iets weg van. Je zou denken dat zo’n titel als van het nummer hieronder alleen een Hollandse oorsprong kan hebben. Het stuk is echter het werk van een respectabel tweetal: Norman Gimbel (tekst) en Henry Mancini (muziek), ja die van de Pink Panther…


↑ Benjamin Herman & Daniël von Piekartz spelen ‘A Slow Hot Wind’ (Trouble, 2014).

Een warme nazomerse dag, de wind zwoel, kondigt zich aan. Ik denk dat ik m’n tenor sax in de koffer stop en hem weer uitpak onder de brug bij het kanaal achter ons huis. Lange A’s en B’s wil ik over het wateroppervlak laten uitdijen. Ik ga door tot m’n vingers er krom van gaan staan.

Addendum: mijn versie van “Kortjakje” (pdf) …

Twinkle_Twinkle_(Little_Star)

Blue 7

Ooit speelde ik in een band waarvan de trombonist fabelachtig goed de blues kon spelen. Dat maakte veel goed, want soms was hij van de horizon verdwenen en werd het een maandje wachten, voordat hij weer zijn gezicht op een repetitie liet zien. Dan was het weer genieten van zijn solospel en liet hij na gedane arbeid voldaan een plas condenswater uit het ventiel druipen.

Zijn sporadische absentie had zijn redenen. De jongen was armlastig en de trombone was zijn enige bezit. Van eten kwam het amper, maar daar had hij het volgende op bedacht. Hij hees zich op gezette tijden in een jasje, trok een stropdas aan en fêteerde zich op een etentje in een chique eetgelegenheid. Hij koos steevast een tafeltje dicht bij de uitgang. Na de maaltijd vroeg hij om de rekening en nam, wanneer de kelner naar achteren liep, de benen.

Als onze trombonist er niet was, wisten we dat hij weer eens tegen de lamp was gelopen. Eenmaal teruggekomen mocht hij weer van ons met een blues schitteren. Wij, de andere bandleden, brachten zijn verdwijning verder niet ter sprake, zagen dat hij dorstig was en hielden hem voor de rest van de avond vrij.

OK, een blues, drie simpele akkoorden (meestal F7, G7 en C7; 4-5-1 progressie) en een growl. Gooi er een pentatonisch loopje tegenaan en het begint erop te lijken. Ik ken muzikanten die voor een blues hun neus ophalen. Daar is geen uitdaging aan te beleven. Er zijn belangrijkere dingen in het leven.

Toch wil ik een lans voor het genre breken. Laatst hoorde ik Bob Reynolds de tip geven om Sonny Rollins’ ‘Blue 7’ nader te bestuderen. Het is het laatste nummer (van de vijf) op Saxophone Colossus uit 1956, volgens zeggen het, op Miles Davis’ ‘Kind of Blue’ na, meest verkochte jazzalbum ooit. (Aan ‘St. Thomas’, het openingsnummer, heb ik eerder een artikel gewijd.)

Laten we eerst ernaar luisteren, mijn eigen interpretatie, 12 chorusses…

↑ “Blue 7′ (Saxophone Colossus, 1956), zoals ik hem speel.

In AllMusic gevonden: “The closing number on Sonny Rollins’ seminal 1956 album Saxophone Colossus, ‘Blue 7′ is one of the greatest performances the great tenor saxophonist ever cut (…)” En even verder: “It’s a simple song, a steady rolling blues groove that sounds like the last song of a set in a late-night jazz club. In other words, the kind of loosely structured song that gives musicians ample space to stretch their muscles (…)” Dat is mij uit het hart gegrepen, simpel en toch krachtig.

Op de achterkant van de hoes van Saxophone Colossus schrijft Ira Gitler dat het gaat om een “minor blues of power with solos of all”. Die allen zijn Tommy Flanagan op piano, Doug Watkins op contrabas, Max Roach op drums en natuurlijk Sonny. De bandleden krijgen een ieder de ruimte om te soleren, Sonny speelt er telkens een solo omheen. Het stuk is in feite één lange jamsessie van meer dan elf minuten en de melodie, voorzover je van een melodie kunt spreken, is ter plekke bedacht. De opnamen dateren van 22 juni 1956. Sonny was toen 25 jaar oud.

Het pareltje is een blues in C-klein, maar de verlaagde kwint in maten 3-4, 7-8 en 11-12 nodigt uit tot het spelen van een vuile E. De A in de vijfde maat is zijn soortgenoot, want niet inherent aan een Eb-akkoord. In wezen speelt Sonny daar een Eb7sus4. De praktijk is dat je het stuk chromatisch kunt spelen en dat voelt lekker. Eigenlijk denk ikzelf er niet bij na en speel het stuk gewoon, zoals het mij uitkomt en recht uit het hart.

↑ ‘Blue Seven’, zoals het in het Realbook staat, C-versie.

Hoe spelen anderen het? Het lijkt wel een vergeten jazznummer. Het duo Houston Person en Ron Carter vertolkt het (als onderdeel van een compilatie op Jazz For A Lazy Day, 1998, Braziliaanse editie) op een manier, die heel dicht bij Rollins’ versie komt.

(Om de volgende nummers te beluisteren moet je Spotify op je device hebben.)

Shirley Scott (op Hammondorgel) speelt ‘Blue Seven’ op haar gelijknamige album uit 1965. We horen Oliver Nelson op tenorsax en Joe Newman op trompet. Oliver Nelson kon weten hoe je de blues speelt, want hier speelt hij een solo vier jaar na het verschijnen van zijn memorabele The Blues and the Abstract Truth (1961).


↑ ‘Blue Seven’ door Shirley Scott (Blue Seven, 1965).

Dan maar naar de meester zelf luisteren. Tommy Flanagan soleert als gewoonlijk bedaard en bedachtzaam, Doug Watkins speelt een walking bass solo, Max Roach peddelt zich er a-ritmisch door heen. Aan het slot doen Sonny en Max een four-on-four. Na een laatste keer het thema te hebben gespeeld blaast Sonny the blues met vier lang noten uit. Elf minuten en zeventien seconden zijn voorbij.


↑ ‘Blue 7’ (zo en niet anders staat het op de hoes) door Sonny Rollins gespeeld op 22 juni 1956, Hackensack Studio, New Jersey.

Wie in die boze wereld daarbuiten wil met mij Blue 7 spelen? Bassist, toetsenist en drummer welkom.