Gumbo Variations

Het waren de late uren op de zaterdagavond dat er naar undergroundmuziek kon worden geluisterd. We spreken over de jaren ’60 van de vorige eeuw. Van mijn ouders moest ik, tiener, al van mijn nachtrust genieten, maar stilletjes hield ik de radio, zo een met een kattenoog, aan. Waar mijn leeftijdgenoten het hielden bij The Beatles, The Stones, The Who (vroeger begonnen de namen van al die bandjes blijkbaar altijd met een lidwoord), zocht ik verder, uit gemis van nog spannendere muziek.

↑ Nostalgia: Philips BX543A met kattenoog (rechts boven), bouwjaar 1954.

Uit de luidspreker stroomden op een van die avonden bijzondere klanken. Het was popmuziek, dat wel, maar een van een rijkere soort. De geluidsknop werd even bijgedraaid en toen werd duidelijk hoorbaar dat het obligate zang-gitaar-drumspel werd aangevuld met… saxofoons! Voor het eerst in mijn leven hoorde ik werk van de MOI.

The (lidwoord!) Mothers of Invention, opgericht 10 mei 1964, d.w.z. op moederdag, zijn sindsdien nooit meer uit mijn oren gekropen. Complexe melodieën, tempowisselingen, waanzinnige teksten (“call any vegetable, call it by name; call any vegetable, call one today, when you get off the train”), opvallende hoezen, eerste dubbelalbum ooit (Freak Out!), knappe, langgerekte gitaarsoli, prominent slagwerk en… blazers. Aan het begin van bijv. ‘The Duke of Prunes’ wordt de zang begeleid door dwarsfluit en sopraansax.

(Om de onderstaande nummers te beluisteren moet je Spotify op je device hebben.)

↑ ‘The Duke of Prunes’, tweede nummer op Absolutely Free, 1967.

De jacht op geluidsdragers van de MOI was meteen geopend. Vakantiewerk in de bakkerij leverde mij geld op om mij de eerste tien LP’s van de groep aan te schaffen. We’re Only In It For The Money (1968) heb ik tijdens een schoolexcursie in Londen gekocht. De hoes intrigeerde, want deze is een genadeloze persiflage op die van Sergeant Peppers Lonely Hearts Club Band. Thuisgekomen bleek het om een mono-persing te gaan en ik voelde mij bekocht. Het exemplaar heb ik aan een goede kennis cadeau gedaan.


↑ Sergeant Peppers (links) vergeleken met We’re Only In It For The Money (rechts; naast Zappa staat zijn vrouw Gail met rechts van haar Jimi Hendrix).

Wist ik veel. In de drang naar perfectie heeft bandleider Frank Zappa ook de geluidsopname van Sergeant Peppers gepersifleerd. De originele VS-editie is in stereo uitgebracht, die in Engeland in mono (oktober 1968). Wie het een en ander hierover wil nalezen, verwijs ik naar de site van Roman Garcia Albertos, die het complete oeuvre van The Mothers en Frank Zappa tot in de puntjes beschrijft.

De jazz sluipt Zappa’s muziek definitief binnen met de komst van multi-instrumentalist Ian Underwood. Op Uncle Meat (1969) kun je zijn open sollicitatie naar een plek in de band beluisteren. Hij bezoekt tweemaal een concert van The Mothers en stapt na het tweede gewoon op ze af. “What can you do that’s fantastic?” vraagt FZ hem. “I can play alto saxophone and piano” luidde zijn antwoord. Hij kon direct aan de slag.

↑ Ian Underwood meldt zich bij The Mothers, fragment uit Uncle Meat (1969).

Ronduit meesterlijk is zijn bijdrage aan het album Hot Rats uit 1969. De muziek is opgenomen op 16 sporen, een absoluut novum in die periode. Je hoort Underwood in ieder nummer op meerdere instrumenten spelen. Het openingsnummer ‘Peaches En Regalia’ behoort onderhand tot het standaardrepertoire van bands die het ‘moeilijkere’ werk ambiëren. Ik ken een aardige versie van het stuk in 8-bit.

↑ ‘Peaches En Regalia’, 8-bit versie van ‘SatanicalEve“.

De meest jazzy nummers vind je op kant B van de vinyl editie. In ‘It Must Be A Camel’ en ‘Little Umbrellas’ (Max Bennett speelt hier de double bass) gaat het er nog rustig aan toe. Deze twee stukken flankeren ‘The Gumbo Variations’. Zappa stelde culinair gesproken geen hoge eisen; zijn favoriete maal bestond uit rijst met bonen. Het betreffende nummer heeft hij vernoemd naar een gerecht dat in het zuiden van de VS populariteit geniet: een rijstschotel met gumbo, bij ons eerder bekend als okra.

De eerste editie van ‘The Gumbo Variations’ op de LP is een ingekorte versie; op de cd-editie van ‘The Gumbo Variations’ uit 1987 staat de integrale studio-opname (16:57 min.). Zappa stond bekend om zijn xenochronie, het aan elkaar plakken van verschillende uitvoeringen van zijn stukken, maar hier laat hij de opname ongemoeid. Hij spreekt enkele inleidende woorden als aftrap van in feite één lange jamsessie. De officiële score vermeldt duidelijk: no chords; als het al moet, dan G7. Ian Underwood schittert op tenorsax. Hij knort, briest en blaft dat het een lust is. Speel het maar na.


↑ ‘The Gumbo Variations’ (Hot Rats, 1969) in de korte versie. De uitvoerende muzikanten zijn: Frank Zappa (g), Max Bennett (b), Paul Humphrey (dr), Ian Underwood (org, p, ss), Sugar Cane Harris (viool).

Frank Zappa’s zoon Dweezil speelt het nummer regelmatig in zijn (toen nog zo geheten) Zappa Plays Zappa tour (met Sheila Gonzalez op tenorsax). De Ed Palermo Big Band doet bijna niets anders dan werk van Zappa brengen (‘Gumbo’ start bij min. 15:58). Ook Big Band GveriLLaz heeft het nummer op het repertoire staan:


↑ ‘The Gumbo Variations’ in de uitvoering van BB GveriLLaz.

Zo. Als dat geen jazz is…

St. Thomas

Met kinderliedjes heb ik nooit veel gehad. Misschien komt dit door de relatieve stilte waarin ik in een land ver hiervandaan ben opgegroeid. Wij waren er als houders van een Nederlands paspoort niet echt welkom meer en ik kreeg van mijn ouders mee buiten op straat en op school geen Nederlands over mijn lippen te laten komen.

Dit had zo zijn voor- en nadelen, want op het schoolplein werd aan het begin van iedere dag de nationale vlag gehesen en alle leerlingen moesten uit volle borst het volkslied zingen. ‘Laat ze niet horen dat je iets in het Nederlands zingt!’ Dat volkslied kende ik niet, want de tekst was mij vreemd. Om niet op te vallen en straf te voorkomen zette ik mijn mond open en maakte met mijn kaken ritmische bewegingen die de melodie zo nauwgezet mogelijk volgden. Voor dit examen slaagde ik in ieder geval.

Dit kunstje kwam mij later, eenmaal op Nederlandse bodem, goed van pas. We waren gehuisvest bij familie en de lagere school om de hoek had een goede naam, die vooral was gebaseerd op de kwaliteit van de muzische vakken. Er werd gezongen dat het een lust was, alleen deze nieuwe leerling kende de Hollandse hits niet. Het werd weer playbacken en ik doorliep met glans de lagere school.

Over mijn muzikale inspanningen op de middelbare school zal ik het maar niet hebben. In die tijd begon ik steeds meer naar de platen van Frank Zappa te luisteren en dat begreep de muziekleraar weer niet. Voor de rest van de muziekles hield ik mijn mond stijf dicht.

Je zou het niet zeggen, maar een van de meest bekende kinderliedjes in de jazz is afgeleid van “The Lincolnshire Poacher”. Het is een aanstekelijke mars (‘quick march’) die nog steeds vaak voorkomt op het repertoire van Angelsaksische, militaire fanfares. Officieus is het zelfs het ‘volksklied’ van Lincolnshire.

↑ Het Foden’s Nonet speelt ‘The Lincolnshire Poacher’.

Het deuntje is in Angelsaksische landen zó bekend dat de eerste maten gebruikt zijn als openingstune voor zgn. ‘numbers stations’. Dit waren radiostations op de korte golf die gecodeerde getallen uitzonden en tijdens de koude oorlog hun werk deden. Hieronder een voorbeeld van de code 0-2-5-8-8, ingeleid door de tune.

↑ Gecodeerd bericht voorafgegaan door de poacher tune.

Nu zie ik niet direct de correlatie tussen een kinderliedje en een melodie die opzweept tot de stropersjacht. Het lied heeft in ieder geval de Maagdeneilanden bereikt (een daarvan is St. Thomas) en werd populair onder de kindermeisjes. Zo zong volgens zeggen Sonny Rollins’ moeder het hem vaak voor en het deuntje is bij hem blijven hangen.

(Om de volgende nummers te beluisteren moet je Spotify op je device hebben.)

In de jazz is de mars gaan klinken zoals hieronder gebracht door Ted Heath (& his music), ‘Lincolnshire Poacher’ (Old English, 1958).

Wie uiteindelijk de eerste is geweest om de stropersmars in een calypso om te toveren, is mij vooralsnog onbekend. Zo’n eerste versie is verklankt door pianist Randy Weston onder de titel ‘Fire Down There’ (Get Happy, 1955).

Dat is een jaar eerder dan Sonny’s legendarische versie uit 1956. Sonny’s tune (zestien maten, melodie tweemaal te herhalen) ziet er als volgt uit:

Het deuntje ligt gemakkelijk in het gehoor, speelt zo weg en voor de solo’s heb je de beschikking over zes maal een 2-5-1 progressie (2x Em7 – A7 – Dm7 – G7 – C6 / Cmaj7, A7 – Dm7 – G7 – C7).

De eerste 16 maten van Sonny’s solo op de moederversie van 1956 zijn geniaal:

Hij speelt in hoofdzaak sprongen in tertsen, kwarten en kwinten. Opmerkelijk is hoe hij om de syncopen in maat 1 en 5 van de melodie in het begin van zijn solo speelt. Het naspelen hiervan is een goede oefening in ritmiek. In maten 9 t/m 12 wisselt hij dit patroon af met een riff, waarin hij in het A7- en G7-akkoord ‘scheve’ noten speelt (Bb in A7, Eb, Ab en Gb in G7). Deze vier maten zijn onmisbaar voor het idioom van iedere tenorsaxofonist. De transcriptie van zijn solo vind je o.a. hier. Wie behoefte heeft aan een instructievideo kan op YT een zoektocht wagen.



↑ Instructievideo van Sax School op YT.

Je bent een beetje saxofonist en speelt de tune natuurlijk mét Sonny’s sprongen in de eerste maten van het stuk. Joshua Redman maakt in zijn versie duidelijk dat ook hij Sonny’s inleidende maten kan waarderen.

↑ Joshua Redman, eerste maten van “St. Thomas’ (Spirit of the Moment, 1995).

Genoeg theorie, we gaan nu genieten. Voor de pianisten onder ons heb ik de versie van Michel Camilo (Thru My Eyes, 1997).

Bij toeval stuitte ik op Don Pattersons interpretatie (up tempo). Op tenorsax horen we Sonny Stitt (Don Patterson with Sonny Stitt & Donny Brook, 1970, kant 2, nr. 1).

Sonny’s klassieker staat op Saxophone Colossus (1956; eerste titel op kant 1). Een tweede versie vind je op After The Bridge (1964).

Geen capsones, iedereen aan de calypso(nes)!

Met gepaste stilte

Als student nam ik deel aan een faculteitsuitje, een studiereis naar Rome, onder begeleiding van drie professoren. Twee memorabele weken eindigden in een vroege uitcheck van het hotel en de bagage vond een tijdelijk onderkomen in een kamer waar een reusachtig tweepersoonsbed stond. Een van de professoren voelde de sfeer goed aan, want onze verveling vroeg om actie. ‘Ik ga jullie laten zien hoe een lijk eruit ziet, als het op de baar ligt.’ Het werd een van de aangrijpendste tableaus vivants die ik ooit heb bijgewoond.

Ja, sterven doen we allemaal eens. Ik speelde in die tijd nog geen sax, maar luisterde intensief naar jazz. Ik zag daar mijn prof liggen (hij doceerde filosofie) en het schoot mij meteen door het hoofd: gaat muziek dood? ‘After the music is over, it is all gone in the air. You can never capture it again.’ Het zijn de slotwoorden van Eric Dolphy op zijn laatste plaatopname (Last Date, 1964, gemaakt in Hilversum). Een mooie boutade.

Mijn zorgen betreffen metname de jazz. Is die aan zijn eind of doemt er een nieuwe toekomst? Een citaat dat vaak langskomt, is dat van Frank Zappa: ‘Jazz is not dead, it just smells funny.’ Ik heb het nagezocht. Het is te beluisteren op ‘Be-bop Tango’ (Roxy And Elsewhere, 1974). Hij laat Bruce Fowler een rare solo op de trombone spelen en toetsenist George Duke mag een paar snelle lettergrepen de microfoon inblaten.

↑ Frank Zappa’s beroemde woorden in ‘Be-bop Tango’ vanaf 6:10 min., tijdens het concert begin december 1973, Los Angeles. Als je goed luistert, hoor je George Duke aan het begin een paar noten van Thelonious Monks ‘Straight No Chaser’ spelen.

In het werk van J. Bernlef (=Hendrik Jan Marsman, 1937-2012) lezen we vele opmerkingen over de jazz. Ergens zegt hij, opmerkzaam als hij is, dat jazz de enige Amerikaanse kunstvorm is die niet is afgekeken van een Europees voorbeeld. Bernlef was een liefhebber van vooral de klassieke jazz. Zijn oordeel over de toekomst ervan is macaber. Die is er niet. Hij heeft in zijn bundel Haalt jazz de 21ste eeuw? (Singel, 1999) elf essays aan het onderwerp gewijd. Het einde is wat hem betreft in zicht: dove hoogbejaarden laten in een buurthuis aan elkaar hun collectie jazzplaten horen.

Vroeger, dat wil zeggen vóór de jaren ’60 van de vorige eeuw, had de jazz minder concurrentie van andere muziekgenres. Jazz lift mee op de popularisering van het medium radio en die van de platenspeler. Waar jazz in het begin zacht en melodieus was, werd die met de be-bop supersnel en voor velen niet te volgen. Er zat geen ‘catchy’ melodie bij. Jazz werd ook een attractie op het podium. Waar vroeger op die muziek werd gedanst, kon dat niet meer. De deuntjes werden er niet eenvoudiger op. Jazz wordt kortom esoterisch. Het dieptepunt: Miles Davis keert het publiek zijn rug toe onder het spelen.

Misschien aardig om te weten: de allereerste radiouitzending in Nederland werd op 6 november 1919 verzorgd door Hanso Idzerda, Neerlands radiopionier van het eerste uur, vanuit een pand aan de Beukstraat in Den Haag (bron: Klomp & Melzer, Boy Edgar: het dubbelleven van een alleskunner, 2015). Op 28 mei 1923 zond zijn zender NRI (‘Nederlandse Radio Industrie’) een sessie van de Haagse Jazz Devils (een afsplitsing van ‘The Original Jazz Syncopators’) live uit, de eerste keer dat er ‘jazz’ in Nederland via de publieke omroep te horen was.

Economisch is jazz stukken minder interessant dan pop, rock en al het aanverwante. Het is onderhand de minst beluisterde vorm van muziek. De statistieken leren bovendien dat steeds meer mensen oude albums kopen, steeds minder mensen nieuwe albums. Tot de top tien van best verkochte jazzalbums behoren ‘Kind of Blue’ (Miles Davis, 1959), ‘Time Out’ (Dave Brubeck Quartet, 1959, die met ‘Take Five’), ‘A Love Supreme’ (John Coltrane, 1965) en ‘Saxophone Colossus’ (Sonny Rollins, 1956). Jazz heeft het boekhoudkundig afgelegd tegen andere genres.

Een van de meest sombere webpagina’s over het lot van de jazz is die van Nicholas Payton. Het is geen jazz meer wat deze trompettist speelt, maar ‘Postmodern New Orleans Music’. Jazz is naar zijn eigen zeggen een vorm van necrofilie. Jazz bestond in de jaren 1916-1959. Als je doorscrolt, lees je verstandigere dingen. ‘When you’re truly creating you don’t have time to think about what to call it.’ Muziek zijn de momenten tussen de stilte door. ‘I just move blocks of silence around.’ Horen wij hier John Cage?

Maar wat speelt hij anders dan jazz in bijv. zijn ‘Q for Quincy Jones’?
(Voor het beluisteren van het onderstaande nummer moet je Spotify op je device hebben.)

Valt er een tien-jaarscyclus te ontdekken van nieuwe takken aan de jazzstruik: New Orleans, dixie, swing, be-bop, cool jazz, hard bop, funk jazz, soul jazz, west coast jazz, neo-bop, NU jazz, smooth jazz en afgeleiden als jazz dance, bopfunk, swingbeat enz.? Of wacht ons het lot van de trombonist hieronder? Het is in ieder geval mijn tip aan onze boeren die onder Europese regels gebukt gaan en meer plezier aan hun vak willen beleven.



↑ De arbeidsvreugde van farmer Derek Klingenberg.

Voorlopig sta ik er nog positief in. Ik geef drie voorbeelden van nog springlevende jazz. Ik houd het bij bassisten en dat zijn niet Charles Mingus, Stanley Clarke of Christian McBride…



↑ Korte docu over de Nederlander Joris Teepe, een linkshandige contrabassist.



↑ Adam Ben Ezra soleert en gebruikt zijn bas ook als slaginstrument.



↑ Victor Wooten probeert in de winkel een bas uit (not embedded).